Hoofdstuk 3
In de synagoge geneest Jezus de verschrompelde hand van een man. De Farizeeërs vinden het maar niks en maken plannen om Jezus uit de weg te ruimen.
Uit de wijde omgeving kwamen mensen en zieken op hem af. Jezus stelt twaalf apostelen aan.
Toen Jezus in een huis zat om te eten, is het zelfs zo druk dat ze niet konden eten. De farizeeërs proberen Jezus onderuit te halen door te zeggen dat hij bezeten is. Jezus’ weerwoord hierop is dat de satan zichzelf niet kan uitdrijven. Familie van Jezus sturen iemand het huis in om te vragen of hij naar hun toe komt, ze vinden het niet normaal dat hij zelfs niet rustig kan eten. Zijn reactie; ik ben hier al bij mijn familie; dat zijn de mensen die Gods wil doen!
Hoofdstuk 4
Jezus spreekt de mensen toe vanuit een boot in verband met de drukte. Hij vertelt gelijkenissen om uit te leggen wat het koninkrijk van God betekent. Over een zaaier die zijn zaad op verschillende terreinen zaait. Tussen distels, op rotsgrond en op goede grond. Het zaad dat op de goede grond was gezaaid droeg vrucht. Hij legde de mensen niet uit wat hij hiermee bedoelt, dit doet hij alleen aan de discipelen. De beeldspraak van het zaad staat voor het woord dat gezaaid wordt. Bij de ene persoon neemt Satan deze weg en bij een volgende kan het woord maar heel even ontkiemen, bij een andere valt dit in goede aarde en levert het 30-voudig, 60-voudig of honderdvoudig vrucht op.
Jezus vertelt ook andere gelijkenissen, dat net zoals je een lamp niet verbergt maar juist laat zien, of de maat waarmee jij meet zal jou de maat genomen worden. Het koninkrijk van God lijkt op iemand die zaait maar niet weet hoe het ontkiemingsproces werkt, of hoe een klein zaadje een enorme boom kan worden.
’s avonds varen ze met boten het meer over waarbij een storm opsteekt. Jezus ligt te slapen. Ze maken Jezus wakker omdat ze bang zijn om te vergaan. Jezus stilt de storm en vraagt hen waarom ze Hem niet geloven. De discipelen zijn erg verbaasd over Zijn macht.