Hoofdstuk 11
De groep kwam in de buurt van Jeruzalem. Jezus stuurde twee leerlingen naar een dorp in de buurt. Ze zouden daar een ezels jong aantreffen en moesten deze meenemen. Als iemand jullie vraagt waarom jullie dat doen, zeg dan dat de heer het nodig heeft en ‘m ook weer terug zal brengen. Het gebeurde zoals Jezus had gezegd. (7) De leerlingen namen het beest mee en legde hun mantels op het dier en Jezus ging erop zitten. Onderweg spreiden veel mensen hun mantels en takken met bladeren op de weg. Ze riepen Jezus toe “Hosanna, gezegend hij die in de naam van de Heer komt. (10) Gezegend is het komende koninkrijk van onze vader David”. Zo trok Jezus Jeruzalem in en ging naar de tempel. Hier bekeek hij de situatie daar en ging met zijn leerlingen terug naar Betanië.
De volgende dag gingen ze terug naar Jeruzalem. Onderweg kreeg Jezus trek en hij zag een vijgenboom staan. Hij zocht naar vruchten, maar vond niets. Logisch, want het was niet het juiste seizoen daarvoor. Jezus zei tegen de boom dat hij nooit meer vruchten zou dragen.
(15) Aangekomen in de tempel begon Jezus iedereen die iets kocht of verkocht weg te jagen. Hij gooide de tafels van de geldwisselaars en duivenverkopers om en men mocht niet iets dragen over het tempelplein. De reden voor zijn actie vertelde hij erbij: Er staat toch geschreven dat “Mijn huis moet voor alle volken een gebedshuis zijn. Jullie hebben er een rovershol van gemaakt.” Hogepriesters en schriftgeleerden waren hier niet blij mee en zochten een manier om hem te veroordelen. Het volk was in de ban van zijn onderricht en daardoor waren de geestelijken bang van hem. ’s Avonds gingen Jezus en zijn leerlingen weg uit de stad. (20) De volgende morgen gingen ze weer terug naar Jeruzalem. Ze liepen opnieuw langs dezelfde vijgenboom. Petrus zei tegen Jezus dat de boom nu helemaal verdord was. Jezus reageerde: Het draait allemaal om vertrouwen in God hebben. Stel dat iemand tegen die berg zou zeggen “Gooi jezelf in zee” en jij gelooft zonder twijfel dat het zal gebeuren, zal het ook gebeuren. (25) Als je om iets bidt en/of vraagt, geloof dan dat je het al hebt ontvangen. Dan zul je het krijgen.
Ben je aan het bidden en je komt erachter dat je iemand nog iets verwijt, vergeef het dan. Op dezelfde manier zal de hemelse vader jouw misstappen vergeven.
De hogepriesters, schriftgeleerden en volks oudsten kwamen naar Jezus, toen hij in de tempel was. Vanuit welk gezag doet u die dingen? was hun vraag. (30) Als u mij antwoord geeft op de vraag of Johannes uit opdracht van de hemel of de mensen doopte, dan geef ik u antwoord. In overleg met elkaar kwamen ze er niet uit. Als we het antwoord geven dat hij zijn opdracht uit de hemel kreeg, hadden we ernaar moeten luisteren. Als hij zijn opdracht van mensen kreeg, ja, wat dan? De mensen zagen hem als profeet. Dus zeiden ze tegen Jezus dat ze het niet wisten. Dan zeg ik ook niet vanuit welk gezag ík de dingen doe.
Hoofdstuk 12
Jezus vertelde de mensen gelijkenissen. Een man legde een wijngaard aan, omheinde deze en maakte een wijnpers en een uitkijktoren. Hij verhuurde de wijngaard en ging zelf op reis. In de oogsttijd stuurde hij een knecht om zijn deel van de opbrengst in ontvangst te nemen. De wijnbouwers grepen de knecht vast, mishandelde hem en stuurden hem met lege handen terug. (5) De man stuurde nog enkele keren een knecht, maar telkens werd deze mishandeld of zelfs gedood. Uiteindelijk stuurde de man zijn zoon naar de wijngaard. Voor hem zullen ze wel respect hebben. Maar de wijnbouwers hadden andere plannen; door de zoon te doden dachten ze dat ze nu de erfenis konden opstrijken. Het enige wat de man, de eigenaar van de wijngaard, nog kon doen is zelf naar zijn land gaan, de wijnbouwers ombrengen en de wijngaard aan anderen geven. (10) In de schrift staat “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. Dankzij de Heer is dit gebeurd, wonderbaarlijk om te zien”.
Toen wilden de schriftgeleerden hem gevangen nemen, want ze wisten precies dat Jezus in de gelijkenis op hun doelde. Maar ze waren bang voor de menigte en liepen weg.
Ze probeerden Jezus iets verkeerds te laten zeggen door Farizeeën en Herodianen op hem af te sturen. Ze begonnen eerst te slijmen “Wat bent u een oprechte leraar die niet op iemands uiterlijk afgaat. Mogen we belasting aan de keizer betalen? (15) Jezus had ze door en vroeg hen waarom ze ‘m op de proef stelden. Geef me een munt. Op de munt staat de keizer. Geef dan aan de keizer wat van hem is en geef aan God wat van God is.
Daar hadden ze niet van terug.
Er kwamen enkele Sadduceeën naar hem toe. Zij geloven niet dat er leven is na de dood. Ze zeiden: Mozes heeft gezegd dat als een man sterft zonder kinderen, zijn vrouw met zijn broer moet trouwen om kinderen te krijgen. (20) Maar stel dat die man zes broers heeft en alle zes overlijden zonder dat die vrouw kinderen heeft gekregen bij die mannen, en de vrouw zelf ook overlijdt. Als ze dan eenmaal uit de dood zullen opstaan, wiens vrouw is deze dame dan? Wat is dan het juiste echtpaar, omdat ze alle zeven met de vrouw zijn geweest?
Ben je niet aan het dwalen? vraagt Jezus. Je kent de schrift niet en je onderschat Gods macht. (25) Als mensen uit de dood zullen opstaan, trouwen ze niet maar zijn ze een soort engelen in de hemel. Over de opwekking uit de doden; God zei tegen Mozes in de doornstruik dat hij de God van Abraham, Isaak en Jakob is. Hij is dus een God van levenden, niet van doden. Jullie zijn vreselijk aan het dwalen.
Een van de schriftgeleerden had goed naar het gesprek geluisterd en merkte dat Jezus correct had geantwoord. Hij vroeg Jezus “Wat is het allerbelangrijkste gebod?” Jezus zei: Het belangrijkste is, Luister Israël, De Heer, onze God is de enige Heer. (30) Heb de Heer uw God lief met heel je hart, ziel en verstand. Het gebod wat daarna belangrijk is: Hou van je naaste zoals je van jezelf houdt.
De schriftgeleerde beaamde wat Jezus zei. Dit is inderdaad veel belangrijker dan alle brandoffers of andere offers. Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord: U bent dicht bij Gods nieuwe wereld! Niemand durfde hem nog een vraag te stellen.
(35) Toen Jezus in de Tempel preekte, vroeg hij aan de mensen: Hoe is het mogelijk dat de schriftgeleerden kunnen beweren dat degene die jullie gaat verlossen een zoon van David is? David heeft zelf (door de Heilige geest geïnspireerd) gezegd: God zei tegen de Heer “Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd”.
David noemt de verlosser ‘Heer’ hoe kan die verlosser dan zijn zoon zijn?
Mensen luisterden graag naar wat Jezus vertelde.
Let goed op voor de schriftgeleerden. Ze lopen graag in dure kleding rond en willen eerbiedig begroet worden op het marktplein. Ze willen een ereplaats in de kerk en bij feesten. (40) Weduwen buiten ze uit en ze prevelen lange gebeden om goed te lijken. Zij zullen uiteindelijk strenger beoordeeld worden dan anderen.
Jezus ging tegenover de collecte kist zitten en keek hoe de mensen er geld in deden. Rijken gooiden veel geld erin. Een arme weduwe stopte er vijftig cent in. Jezus riep zijn leerlingen erbij en verzekerde hen dat de arme weduwe meer in de collecte kist had gedaan dan de rijken. Zij hebben geld gegeven vanuit hun overvloed. De weduwe gaf ondanks haar armoede.